Een MRI (Magnetic Resonance Imaging) maakt gebruik van een sterk magneetveld en radiogolven om beelden te creëren van zachte weefsels zoals spieren, zenuwen en tussenwervelschijven.
Het grote voordeel is dat er geen röntgenstraling aan te pas komt.
Radiologen kunnen daarmee subtiele details zien die op gewone foto’s niet zichtbaar zijn.
Toch toont een MRI alleen anatomie: de vorm, structuur en dichtheid van weefsel.
Wat je niet ziet, is hoe dat weefsel functioneert, hoe het beweegt of hoe gevoelig het is.
Daarom is beeldvorming slechts één puzzelstuk van het totaalplaatje.





